Plant- en onderhoudtips
Vuistregels
Vuistregels
- Behandel het jonge plantsoen met zorg. Vooral de wortels zijn kwetsbaar. Zorg dat de wortels nooit kunnen uitdrogen of beschadigd worden. Plant in de rustperiode (november – maart). Besteed veel zorg aan de plantkuil en hoe de wortels na het dichtgooien in de bodem zitten.
- Als je je bij de soortenkeuze hebt laten leiden door de bodem, is bemesting/bekalking overbodig. De aangepaste soorten zullen hun voedsel uit de bodem zelf halen. Compost toevoegen, verbetert wel het water- en nutriëntenhoudend vermogen van een zandgrond. Dat kan voor jonge plantjes belangrijk zijn. Fruitbomen en kleinfruit kunnen wel (plantaardige of dierlijke) bemesting gebruiken.
- Plant niet te veel, te dicht opeen. Houd bij het planten het beeld van de volwassen bomen en struiken voor ogen.
Algemene werkwijze bij het planten
Algemene werkwijze bij het planten
Laat plantgoed nooit zomaar liggen na aankoop. De wortels mogen in geen geval uitdrogen. Dek ze ook tijdens het vervoer goed af. Als je niet onmiddellijk plant, moet je het plantsoen inkuilen op een beschutte plaats. Een bussel plantjes wordt dan in een ondiepe kuil gestopt, met een dikke laag aarde boven op de wortels.
In principe kan je gedurende de hele rustperiode verplanten: van begin november tot half maart. Waar het in de winter erg nat is, is een planting half maart sowieso een aanrader. Anders krijgen de worteltjes te weinig zuurstof om aan te slaan. Plant niet bij vriesweer, felle zon, droge oosten- tot noordenwind! Ideaal is zacht en vochtig, windstil weer (mist, motregen).
Haal de ingekuilde planten pas uit de grond als de plantgaten klaar zijn. Ook tijdens het plantwerk moet je de planten afdekken, bijvoorbeeld in een plastic zak. Graaf het plantgat zo groot dat de wortels er helemaal in kunnen. Spit de grond onder aan het plantgat los.
Meestal kan je aan de planten nog zien hoe diep ze in de kwekerij stonden. Ze moeten op hun nieuwe plaats precies even diep staan.
De dikste wortels van het plantgoed mogen eventueel enkele centimeters bijgeknipt worden. Spreid de wortels uit in het plantgat. Plooi ze nooit naar boven tegen de putwanden, maak dan het plantgat wat groter.
Vul de put voor zowat de helft. Ideaal is dat een helper de plant intussen recht houdt. Laat langs alle zijden van de plant gelijkmatig aarde vallen. Zorg daarbij dat de grond goed verkruimeld tussen de wortels terechtkomt. Schud dan eventjes met de plant, zodat de aarde goed tussen de wortels zakt en de wortels gespreid blijven. Vul daarna het plantgat verder op en druk met de voet (niet stampen!) de aarde regelmatig aan.
Om het ‘aanslaan’ van de wortels te bevorderen is goed verteerde compost altijd nuttig. Meng deze compost naast het plantgat met de opgeschepte aarde. Gooi dus nooit een laag onvermengde compost op de bodem van het plantgat.
Wanneer je struiken of bomen plant in een weide of rond een grasveld, leg je de graszoden van het plantgat beter niet terug. De naakte grond rond het plantsoen kun je in het begin beter vrijhouden. Wat schoffelen of het aanbrengen van een mulchlaag kan zeker helpen. Zo krijgt de jonge plant minder concurrentie van grassen en kruiden. Na enkele jaren mag je de zode rustig laten dichtgroeien, de concurrentie is dan niet meer bedreigend. Op plaatsen waar grazende dieren lopen, moet je de planten natuurlijk beschermen met een afsluiting.
Aanplant en snoei van een geschoren haag
Aanplant en snoei van een geschoren haag
Plantdichtheid
Vaak worden hagen aan 5 of meer planten per lopende meter aangeplant. De haag is dan enkele maanden eerder gesloten, maar in de volwassen haag (5 à 10 jaar) heeft elk plantje een bedroevend kleine groeiruimte. 1 tot maximaal 3 planten per lopende meter is heel wat beter.
2 werkwijzen om snel een gesloten haag te bekomen
- Zet paaltjes op regelmatige afstand en span horizontale draden op 30 cm van elkaar. De eerste jaren vlecht je zo veel mogelijk van de jonge twijgen rond die draden. Zo krijg je takken in de haag die overwegend met de lengte van de haag meegroeien.
- Bij de tweede methode is het belangrijk dat de zijknoppen snel uitgroeien tot zijwaartse takjes. Dit effect bereiken we door de toppen van de twijgen en takken met de haagschaar of snoeischaar af te knippen. Ook hier is het de bedoeling om de langste twijgen in de lengterichting van de haag te laten groeien en loodrecht daarop vooral korte, sterk vertakte twijgjes te verkrijgen. Omdat je meer twijglengte wegsnoeit bij deze methode, kan het iets langer duren voor er een gesloten scherm ontstaat.
Snoeien
Vanaf het tweede of derde jaar krijgt de haag een eerste vormsnoei. De onderzijde moet steeds breder blijven dan de bovenzijde. Deze vorm zorgt ervoor dat de onderste takken genoeg licht krijgen. Als het plantgoed bovendien voldoende vrijgesteld wordt van gras en kruiden, zal de haag tot de bodem dichtgroeien.
Een strakke haag kan 2 keer per jaar geschoren worden (mei-juni, september-oktober). Je kan je eventueel beperken tot één snoeibeurt in juni of juli. Zorg ervoor dat de haag aan beide kanten even dik blijft ten opzichte van de lijn van de stammetjes.
Hagen waarvan je wenst dat ze rijkelijk bloemen en bessen dragen, moeten natuurlijk minder geschoren worden. Je kan het snoeien dan beperken tot het in de winter wegzagen of terugsnoeien van de sterkst groeiende takken. Je kan ook om de twee of drie jaar grondig snoeien. Soorten die sneller groeien dan de andere in de haag moeten wel regelmatig selectief worden ingesnoeid.
Rondom de moestuin kan een haag met zijn wortels de naastgroeiende gewassen benadelen. Dit is op te lossen door jaarlijks in juni met een scherpe spade de wortels door te steken op 50 cm van de stammetjes. Reken op een strook van minstens één meter verlies langs de haag waar je groenten productieverlies lijden. Leg hier eventueel je tuinpad.
Aanplant van bomen en struiken
Aanplant van bomen en struiken
Bij de aanplant van struiken en solitaire bomen in een tuin, moet je vooral rekening houden met de ruimte die de volwassen struik of boom zal innemen. Inheemse bomen en struiken groeien snel. Kijk eens rond in je buurt naar het formaat van de courante soorten, zo kan je de benodigde ruimte beter inschatten. Alle inheemse loofsoorten verdragen regelmatige en sterke snoei, zodat je hun vorm en omvang kan beïnvloeden. Het karakter van elke soort komt echter het best tot uiting als je de natuurlijke groei zijn gang laat gaan.
Aanplant en snoei van een houtkant
Aanplant en snoei van een houtkant
Zet in een struikenborder of een houtkant de planten ruim genoeg: 1,5 meter tussenafstand is het minimum. Plant beter een 2-tal meter uit elkaar in de rij en schrank opeenvolgende plantrijen. Zet de eerste plantrij minstens 1,5 m en best meer van de buitenrand van de buffer, zo kunnen de struiken uitgroeien zonder meer plaats in te nemen dan voorzien. Je kan alle streekeigen bomen terugzetten tot struikvorm. Plant dus bijvoorbeeld meer zomereik en berk dan je uiteindelijk als hoogstam wil. Na een tiental jaar kan je dan de best geplaatste exemplaren uitkiezen en de overige afzetten. Wissel struiksoorten met hogere boomsoorten af, maar meng de soorten niet te systematisch.
De eerste 2 jaar na het planten beperkt het onderhoud zich tot het vrijhouden van de struikjes. Als je merkt dat bepaalde trager groeiende soorten onderdrukt worden door snelle groeiers (bijvoorbeeld sleedoorn door meidoorn, zomereik door vlier) dan mag je die laatste stevig snoeien, zelfs tot een 20-tal cm boven de grond. Volwassen houtkanten kunnen om de 8 tot 20 jaar afgezet worden. Als de houtkant lang genoeg is kan je het werk over verschillende jaren spreiden om een volledige kaalslag te vermijden. Zorg voor scherp materieel, dat is veiliger en de sneden zijn zuiver, wat een goede hergroei garandeert.
Aanplant van fruitbomen
Aanplant van fruitbomen
Fruitbomen hebben graag een frisse bodem. Op een echt droge, arme zandbodem kunnen we je geen valse hoop geven: grote opbrengsten zijn niet te verwachten, zeker niet van peer. Zit je op een vochtige bodem, plant fruitbomen dan op de drogere delen van je grond.
Als je de ruimte hebt, verdient het de voorkeur om minstens 2 fruitbomen van hetzelfde of een ander ras te planten. Kruisbestuiving is bijna altijd bevorderlijk voor de vruchtzetting. Het is voldoende dat binnen 50 à 100 m geschikte fruitsoorten staan, bijvoorbeeld bij de buren.
- Plant hoogstamfruitbomen 8 tot 10 m uit elkaar en houd afstand van gebouwen, grenzen en andere bomen en struiken.
- Graaf een plantgat dat breder is dan het wortelstelsel.
- Spit de bodem van het gat goed los.
- Zet hierin eerst een steunpaal van 2m50 lengte, ongeveer 15 cm uit het midden in de zuidwestrichting. De steunpalen die wij aanbieden hoeven geen beschermingsmiddel.
- Ga na of er geen dikke wortels van de boom ingescheurd zijn bij het uitgraven op de kwekerij. Knip zulke wortels in tot waar ze gezond zijn (zuiver uiteinde), hetzelfde met beschadigde twijgjes.
- Zet de boom midden in het gat naast de paal en plant hem even diep als hij stond in de kwekerij. Vul het plantgat volledig met grond, schud stevig met de fruitboom, duw de grond goed aan en overgiet met veel water zodat de grond nauw rond de wortels sluit. Bevestig een boomband aan de bovenkant van de boompaal en de stam in een 8-vorm zodat er bescherming is tussen de stam en de paal. Een oude fietsbinnenband kan dienst doen als boomband.
- In tegenstelling tot inheemse bomen en struiken moet je fruitbomen jaarlijks voedsel geven. Reken per volwassen boom 75 kg verteerde stalmest, champignonmest of compost, te verdelen rond de stam. Als je op een ecologische manier fruit wilt telen, is chemische meststof uit den boze. Dolomietkalk of mergel kan helpen op zure grond.
Fruitbomen snoeien en onderhouden
Fruitbomen snoeien en onderhouden
Goed snoeien is een vak apart. Hier doen we een poging om de basisbeginselen weer te geven. Veel beter volg je een snoeicursus. Velt, Natuurpunt en de Nationale boomgaardenstichting organiseren regelmatig zulke cursussen in de streek.
Snoeien tot bolkroon zonder hart- of middentak: pruimen, kersen, appelen
Keuze van de gesteltakken
Appels worden opgekweekt met 3 of 4 gesteltakken, kersen en pruimen met 4 of 5. De gesteltakken moeten de ruimte van de kroon in het horizontale vlak rondom regelmatig verdelen. De gesteltakken moeten op 10-15 cm verticale afstand van elkaar staan op het stamgedeelte vanaf 180 cm hoogte. Het beste kunnen de gesteltakken onder een hoek tussen 45° en 60° van de stam opgroeien. Te steile kunnen afscheuren en te vlakke groeien weinig en buigen te ver door.
Eerste vergaffeling
De gekozen gesteltakken worden in het voorjaar na planten ingekort tot op 2/3 à 1/2 van hun lengte, altijd tot op een naar de buitenzijde gerichte knop! De sterker groeiende takken worden verder ingesnoeid dan de zwakkere. Door dit insnoeien gaan de gesteltakken zijtakken vormen. Slechts twee van de zijtakken blijven aan elke gesteltak, zodat een gaffel ontstaat. Hiervoor kies je bij voorkeur scheuten, die zoveel mogelijk in dezelfde richting groeien als de gesteltak en tevens de kroon rondom zo regelmatig mogelijk verdelen. Het verlengde van de gesteltak zelf boven de vergaffeling wordt gesnoeid tot op één van de 2 zijtakken of tot op een naar de buitenzijde gerichte knop.
De eerste vergaffeling komt op 60 tot 80 cm van de stam. Het insnoeien van deze takken en van de daarop ontstane twijgen wordt nog enkele jaren volgehouden, op 60 tot 70 cm tussenafstand.
Verdere opbouw van de bolkroon
Zodra de boom een driejarige kroon heeft met een goede vergaffeling, hoef je aan de vorming van de volgende vergaffelingen over het algemeen minder zorg te besteden. Houd vanaf dan bij het snoeien steeds de latere bolle kroonvorm in gedachten, om te voorkomen dat je ooit dikke takken weg moet zagen.
Snoeien tot piramidale kroon mét harttak: peren en ook Sterappel en Keulemans
Etagebouw
De piramidale kroon wordt gevormd uit een horizontale krans (etage) van 3 tot 4 gesteltakken plus een centrale harttak. De vergaffeling verloopt zoals bij de bolkroon. De vorming van de eerste etage mag lang duren, want het is bijzonder belangrijk dat deze etage van gesteltakken krachtig genoeg is, voordat je met de hoger kroondelen begint. Anders overgroeien die de eerste etage.
Harttak
De harttak moet na het snoeien altijd iets boven de gesteltakken blijven uitsteken. De harttak moet bij elke snoeibeurt op naar verschillende zijden gerichte ogen worden gesnoeid. Als je bv. steeds op een naar de westzijde gerichte knop snoeien, zal op den duur een scheve boom ontstaan. Uit de zijtakken van de ingesnoeide harttak worden jaarlijks 1 tot 2 nieuwe gesteltakken gekozen: spiraalsgewijs om de harttak.
Uit het voorgaande wordt duidelijk dat de vormingssnoei gedurende een reeks van jaren moeten worden doorgevoerd.
Het beste tijdstip om te snoeien is februari- maart voor appels en peren. Pruimen en kersen snoeit men het beste tijdens de bloei. Noten snoeit men eind augustus (NOOIT in het voorjaar).
Onderhoud
Verwijder zeker de eerste jaren het fruit van de boom, zodat die eerst op vorm kan komen. Anders zijn de takken te dun en gaan deze afhangen waardoor heel de vorm verloren gaat. De energie die hij anders in de vruchten steekt, kan hij niet gebruiken voor de vorming van zijn takken.
Fruitoogst zal altijd afhankelijk blijven van weerschommelingen, zowel tijdens de bloei als de rijping.
Aanplant en snoei van bessenstruiken
Aanplant en snoei van bessenstruiken
Aanplant
Een goede plaats voor bessenstruiken is in de buurt van de moestuin, in de beste grond van de tuin dus. Bessenstruiken zijn zeer geschikt als afscherming rondom de moestuin. Zorg voor afwisseling van soorten.
Voor alle bessen is een mulchlaag en jaarlijkse compostbemesting aan te raden. Plant net zo diep als de struik in de kwekerij stond! Aan het kleurverschil op het hout kan je zien hoe diep ze in de kwekerij stonden.
Bessenstruiken kunnen best 1,5 tot 2 meter uit elkaar worden geplant.
Snoei
Rode bes en stekelbes kan je in losse struiken kweken of leiden aan een draad. Zwarte bes kan je best gewoon laten uitgroeien tot een struik.
Struiken
- Vormsnoei: Werk de eerste jaren naar een open, luchtige struik zodat de bladeren snel drogen (minder bladziekten) en alle bladeren veel zonlicht vangen (zoetere en grotere bessen). Kies direct na het planten 3 tot 4 takken uit, snoei de rest weg. Snoei de gekozen takken ook op 2/3 tot de helft terug tot net boven een naar buiten gerichte knop. In de loop van het eerste groeijaar zullen dan zijtakken gevormd worden. Houd het tweede jaar maximaal 10 gesteltakken over.
- Onderhoudsnoei: Na enkele jaren stelselmatig verjongen door telkens 1 of enkele gesteltakken terug te snoeien tot een naar buiten gericht zijtakje of een knop aan de basis. Dit zal de nieuwe gesteltak vormen. Te zware takken en scheuten die uit de grond komen volledig wegsnoeien.
- Vruchtsnoei: Rode bessen dragen zowel op eenjarig jong zijhout als op ouder kort vruchthout. Knip vertakkingen van zijtakken weg omdat ze concurrent kunnen worden van de gesteltakken. Kort zijtakken elk jaar in tot 2/3 of de helft. Snoei oudere en langere zijtakken terug tot een knop of takje aan de basis zodat nieuw eenjarig hout kan groeien.
Geleid aan draad
Nadeel is dat je draad en palen moet zetten, voordeel is dat je beter aan de struiken kan en dat de bessen meer licht en lucht krijgen.
- Plant de struiken 105 cm uit elkaar en selecteer 3 takken, die je 35 cm uit elkaar verticaal aan de draden bindt of selecteer 2 takken die je 70 cm uit elkaar bindt. Snoeien is gelijkaardig als bij een struik die niet geleid aan een draad is.
Specifiek voor snoei stekelbes
De eenjarige takken geven de beste vruchten dus verwijder regelmatig oudere takken. Verder vrijwel dezelfde snoei als rode bes. Maar stekelbes heeft de neiging om takken te vormen die op de grond hangen. Snoei daarom op knoppen die naar boven wijzen zodat opwaartse groei gestimuleerd wordt.
Specifiek voor snoei zwarte bes
Zwarte bessen dragen het best op eenjarig hout. Daarom is het best iedere winter de takken behoorlijk kort terug te snoeien.
- 1e jaar: Na de aanplant mag je de bessenstruik zeer kort insnoeien (ongeveer twee knoppen boven de basis).
- 2e jaar: Laat bij het snoeien in de winter alleen de beste takken staan, zwakke takken en diegene die in de weg gaan staan snoei je weg.
- Vanaf het 3de jaar kan je elke winter enkele oude takken wegsnoeien.
Aanplant van klim- en slingerplanten
Aanplant van klim- en slingerplanten
Gevelconstructie
Een gevel moet stevig genoeg zijn. Controleer de gevel op schade, scheuren en gaten, slechte voegen… maar ook op ventilatieroosters. Stel vast om welke steensoort het gaat, en welke voegmortel werd gebruikt. Bij zachte voegen (kalkmortel) en pleisterwerk is het niet verstandig om hechtende klimplanten te plaatsen. Andere soorten klimplanten kunnen wel, mits een goede klimhulp.
Vochtbelasting
Hierbij kan de ligging van de gevel (schaduwrijke N-gevel, ZW-gevel) een rol spelen, maar ook de schaduw van omliggende gebouwen. Voor het aanplanten van gevelgroen, moet de gevel goed bestand zijn tegen vocht.
De soort beplanting is ook bepalend voor de hoeveelheid vocht op de gevel; een dek van klimop of wingerd werkt als een regenscherm, maar kamperfoelie heeft dit effect niet. Als de muur vochtig is, moet in eerste plaats de oorzaak van het vocht bepaald en verholpen worden. Als het niet verholpen kan worden, kan nog altijd gekozen worden voor een systeem dat vrij blijft van de gevel.
Een maatregel die gunstige invloed heeft op het vochtgehalte van de gevel is de afstand tussen de gevel en het systeem. Hoe groter de afstand (8-30 cm), hoe beter de ventilatie en hoe minder snel een vochtprobleem zal ontstaan. Extra voordeel van een dergelijke tussenruimte is de thermische isolatie van het gebouw.
Beplanting
De plantensoorten die worden toegepast bij gevelbegroeiing zijn bepalend voor de constructie van een systeem en voor het gewenste eindbeeld. Het is dus belangrijk te kijken naar de eigenschappen van de planten, zoals de klimvorm, de groeisnelheid en de maximale groeihoogte van de plant.
Onderhoud
Aanleg en onderhoud gaan hand in hand bij het tot stand komen van een goede gevelbegroeiing. Ook het regelmatig controleren van de klimhulpen blijft belangrijk. Zorg er in de eerste plaats voor dat je klimplanten goed geleid zijn langs aangepaste stevige klimhulpen.
Soorten met een brede, uitbundige, sterkwindende of hoge groeivorm kunnen schade aanrichten in en rond daken, regenpijpen, balkons en vensters. Dit kan alleen vermeden worden door regelmatig snoeien. Stilstaan bij de plantenkeuze vooraf kan later veel werk besparen.
Maar ook al heb je een doordachte keuze gemaakt en rekening gehouden met de hoogte en de groeikracht van de plant, toch moet je de klimplanten meestal binnen de perken houden. Welke snoei je moet toepassen, hangt af van de plantensoort.
Dood hout haal je uit de klimplanten en takken en twijgen die in de weg hangen, knip je af.
Sommige klimplanten maken worteluitlopers. Die verwijder je regelmatig tijdens het groeiseizoen. Ranken die over de grond kruipen, knip je af om te vermijden dat ze de lage begroeiing in de buurt bedekken of dat ze zich spontaan vermeerderen door te wortelen.
Bodem en standplaats
Een goed doorlatende bodem is essentieel voor gevelbegroeiing. De plant moet ook voldoende wortelbare ruimte hebben. Bij onvoldoende wortelruimte zijn ze te vergelijken met potplanten. Bij droog weer moet je ze water geven. Om waterverspilling tegen te gaan, volstaat een opstaande rand van 10 cm rond het plantgat.
Omdat de meeste klimplanten bosplanten zijn, verkiezen ze een vochthoudende, humusrijke bodem waarop grond- en regenwater niet blijven staan. Een uitzondering is hop: die verdraagt een natte standplaats. Sommige klimplanten, zoals de wilde kamperfoelie, verkiezen een eerder zure grond.
Klimplanten uit streken met warmere zomers, plant je bij voorkeur op een warme en beschutte plaats bijv. trompetklimmer, wijnrank en kiwi.
Klimhulpen
De meest voorkomende fout in het ontwerp is de onbruikbaarheid van de klimconstructie. Een te wijd traliewerk is hier een voorbeeld van. Hierdoor kan de klimplant niks anders dan loodrecht omhoog groeien alsof er enkel een kabel hing, zonder ook maar een kans te krijgen om zijn zijscheuten goed te laten ontwikkelen. Soms hangt het traliewerk ook veel te hoog, waardoor de plant eerst een onmogelijke leegte moet overbruggen alvorens zich ergens aan te kunnen optrekken. Of de gebruikte latten zijn te dik, waardoor de plant er zich onmogelijk kan rondslingeren.
Goede, stevige klimhulpen zijn belangrijk. De plant moet mooi kunnen opgroeien en het beheer moet eenvoudig zijn. De levensduur van een klimhulp moet overeenstemmen met die van de klimplant. De gebruikte klimhulp moet ook zijn aangepast aan de maximale dikte van de klimplant, zowel wat de stevigheid en de dikte van het materiaal betreft, als wat betreft de plantafstand ten opzichte van de gevel. Roestvrij staal is het materiaal met de langste levensduur en het vergt geen onderhoud.
Een klimhulp bestaat uit twee onderdelen: de kabels of buizen of het latwerk waarlangs de plant zal klimmen, en de dragende constructie waaraan de kabels, buizen, etc. worden bevestigd.
Stalen kabels zijn bij voorkeur geplastificeerd. Staal verhit in de zon waardoor de plant verbrandt of weigert te klimmen. De bevestigingshaken en draadspanners zijn bij voorkeur uit roestvrij materiaal vervaardigd. Anders komt op termijn de kabel mét de klimplant naar beneden.
Hout is een natuurlijk materiaal met een beperkte levensduur. Naargelang de houtsoort spreken we van een korte levensduur (4 tot 6 jaar) tot een zeer lange levensduur (50 jaar en meer). De keuze van het hout hangt af van de verwachte levensduur van de klimplant. Een degelijke houten klimhulp kan nog dienstdoen voor een eventuele opvolger.
Winders
Winders hebben stengels die schroefvormig rond een steun groeien. Ze winden zich rond iets: een stam van een boom of struik, een paal of zuil. Ze groeien dus niet tegen een muur. Wil je een winder langs de muur, voorzie dan klimhulpen. Kamperfoelie en Hop zijn winders.
Zet windende planten nooit in de buurt van regenpijpen. Ze kunnen de regenpijp stuk ‘wurgen’ en zelfs uit de muur trekken. Winders kunnen ook het dak beschadigen door de pannen op te lichten.
Winders slingeren zich rond verticale hulpstukken. Een rond profiel, met een diameter van niet meer dan 5 cm, is het meest geschikt.
Rankers
Rankers zijn planten die tak- of bladranken maken waarmee ze zich omhoog werken, bijv. wijnrank en bosrank. Deze planten behelpen zichzelf op hun natuurlijke groeiplaats, maar ze hebben een klimhulp nodig langs een muur.
Rankers verkiezen een traliewerk met mazen van ongeveer 15 cm x 15 cm. Voor een wijnrank mag de maasgrootte 40 cm x 40 cm zijn. De profielen in ijzer of hout zijn bij voorkeur rond en niet te dik, maximum 3 cm diameter. Als de profielen vierkant zijn, moeten de fijne rankertjes van de klimplanten er rond kunnen krullen.
In de plaats van een traliewerk kun je ook een laddertje maken van ronde houten stokjes, bamboestokjes of ijzeren kabeltjes. Plaats ze ongeveer 20 à 30 cm boven elkaar. Bind de planten aan wanneer ze beginnen te klimmen.